De
Zuidas door de ogen van Rembrandt.
Waar toen een tapperij stond, bevindt zich nu de 'ING house'.
Lees meer over de tekening van Rembrandt en de plek van de ING
Rembrandt liep in het voetspoor van Claes Janszoon Visscher. (1) Rembrandt volgde de wandelingen die Visscher eerder had gelopen. Maar hij volgde Claes Visscher ook in artistiek opzicht. Visscher tekende nl in de traditie van het buiten tekenen, ‘naar het leven’. Rembrandt tekende het inheemse landschap i.p.v. het imaginiare landschap of anders gezegd het uit de geest ontsproten landschap. ( uit het landschap van Rembrandt, Toth 1999) In die tijd was het nog heel gebruikelijk om landschappen te versieren met Italiaanse relikwieën zoals tempels, torentjes of heuvels en watervalletjes toe te voegen.
Hij liep langs de Amstelveense weg en tekenende in dat verlaten polderlandschap een bebossing langs een bocht in de weg met een polderslootje aan haar zijde. De bocht bood enige beschutting tegen de toen ook al waaiende zuidwestenwind. Er stond een tapperij. Een kroeg. Op deze plek staat nu de “ING house”. (Zie filmpje in het archief voor het plotten van de plek)
(foto Siebe Swart)
Nog steeds is het een strategische plek in het huidige landschap. Vanaf de autoweg zie je ‘de schaats’ al vanuit de verte staan. Een marker en prachtig uithangbord voor het logo van de bank en verzekeringsmaatschappij: de oranje leeuw.
ing in levende lijnen
Rembrandt tekende graag “rommellandjes.” Hij tekende met een persoonlijk handschrift, in “levende lijnen”, wat in zijn tijd werd gezien als ouderwets. Het neoclassicisme deed haar intree. Rationele verhoudingen en rechte lijnen. Weg met al die kromme eigenaardigheid. Rembrandt leek juist geïnteresseerd in verval en onvoorspelbaarheid. Hij tekende graag gebouwtjes met bomen of struiken, terwijl het polderlandschap waar hij wandelde doorgaans kaal was en guur. Zijn Amstelland lijkt daardoor bebouwder en boomrijper dan het was. Rembrandt koos voor combinaties en een door de jaren heen verworven karakter. Dit stond haaks op het classicistische schoonheidsideaal van mathematische orde en symmetrie ( uit het landschap van Rembrandt, Toth 1999) Rembrandts kunst bestaat nog steeds en miljoenen komen kijken naar zijn werken. In de tijd dat Rembrandt leefde sneden ze zonder pardon de voorstelling op een maat, zodat - ie naast een deur paste of omdat ze hem eenvoudigweg te groot vonden. Let’s face it: Rembrandt was oubollig, hij ging niet mee met zijn tijd.
Rembrandt zou, vermoed ik, meer van het rommelige karakter van de VU campus hebben gehouden dan van de strakke rechte vormgeving van het zakendistrict op de Zuidas, waar de zuidwestenwind weer vrij spel heeft. Ik denk zelfs dat het hoofdgebouw(2), ook al is de vormgeving strak, zijn interesse had opgewekt. In elk geval trekt die betonkolos mijn aandacht. Hij straalt als een levend litteken rust en zekerheid uit. Als een versteende knuffel die de wacht houdt bij het slapen gaan.
foto van internet
Zo’n “eigen” en figuratief ( true to life) handschrift staat tot ook op de dag van vandaag ter discussie in de kunst.
David Hockney is een kunstenaar die zich daar hard voor maakt. (3) Hij gebruikt foto’s, die hij telkens een beetje verplaatst, om ons eraan te herinneren dat wij de wereld niet als foto’s zien. En al helemaal niet waarnemen. Hockney vindt dat fotografie een valse claim legt op een objectieve en beste figuratieve voorstelling van de 3 D werkelijkheid op een plat vlak. De fotografie lijkt het einde van de vrije schilderkunst en het vrije tekenen af te roepen. Dat riep Huygens trouwens ook toen de camera obscura haar intrede deed. (4)
Velen zijn zelfs gaan geloven dat wat we op foto’s zien, is hoe we kijken. Zodra je voor een Middeleeuws schilderij of tekening staat, waarop een architectonische ruimte niet volgens de methode van Alberti en Alhazen is verbeeld, valt dit meteen op. Je denkt het klopt niet. Zo gewend ben je tegenwoordig aan verdwijnpunten en mathematische constructies om architectonische ruimtes diepte te geven op een plat vlak.
Hockney vindt dat mensen weer veel meer moeten tekenen i.p.v. hun camera te gebruiken om hun wereld vast te leggen. Nogal een opgave in een tijd waar selfies de wereld overspoelen. Je moet het beeld “levend” maken en dat doe je door te tekenen, aldus Hockney. Vorig jaar (2013)zag ik zijn overzichtstentoonstelling te Keulen. Hij liet naast allerlei tekeningen ( met pen en houtskool van wonderbaarlijke schoonheid!) en schilderijen en fotocollages ook video’s naast elkaar zien van bewegende bomen. D.w.z. het beeld was opgedeeld in allemaal video’s van bomen. Het camera standpunt versprong telkens, net als bij zijn foto’s, soms bewoog het beeld. Maar ik zweer het je, het was alsof de bomen zelf aan de wandel gingen. Wat nog raarder was dat allerlei bosjes “liepen” toen ik een paar weken later ging wandelen. Ik bedoel niet meebewegen met de wind, maar alsof die bosjes opeens in beweging waren, niet meer geworteld in de grond. Mijn vriendin zag het ook. We noemen ons wandelen vanaf dat moment geen wandelen meer maar “hockneyen”. We hadden er een “eigen” werkwoord bij. (4)
Na een maand of negen verdween het effect. Wonderlijk toch wat een werk kan doen of teweegbrengen. Hochney beinvloedt met zijn werk niet hoe ik een 3d voorstelling van de wereld om me heen op een plat verbeeld zie, maar hoe 4d ik de werkelijkheid ga zien. En hoewel de bomen niet meer “lopen”, zie ik nog overal Hockney bosjes.
(foto J.Mmesman: Rusland)
De eerste x dat ik werk van Hockney life zag was in het Centre Pompidou in Parijs. Ik zat nog op de kunstacademie en kende vanzelfsprekend het werk ‘de splash.’ In het Centre Pompidou hingen metershoge doeken. Rood en roze gekleurde Rocky Mountains knalden van de muren. Als je het werk van Hockney kent, weet je dat zijn vlakken soms helemaal naar voren uit het doek komen steken of naar achteren hellen.
foto
Maar dat was allemaal niet wat uiteindelijk mijn aandacht trok. Wat mijn aandacht trok was een interview en daarop zag ik zijn atelier. Ook hingen er foto’s van zijn woon en werkplek. Op een of andere manier had ik in mijn hoofd en beeld van een kunstenaar achter op mijn netvlies geplakt. En in dat beeld zaten afzien, armoede, piepkleine ateliers of grote woestijnen en verlatenheid besloten. Ik weet niet waarom. In Nederland voorzag ik ook grijsheid en loodsen, waarin de “elementen” met half afgeknipte handschoenen moesten worden bedwongen. Bevroren vingers, die dan toch nog een schilderij konden maken. Schilderijen met rood-doorboorde bruinige vleesmassa’s, het lijden Christus en wat al niet meer. Het lijden in ieder geval. En daar zag ik een roze, rood gebouw met groene stoelen, een heel groot atelier naast een zonnig huis aan de zee. In het ruime lichte atelier waar zelfs plek was voor een loopband, waren werken achter elkaar geplaatst.
Dat was iets wat ik zelf ook deed. Nog altijd maak ik ‘landschappen.’ De werken staan zelden alleen. Wouw. Het opende iets voor me
Toen ik het oude huis van Anton Meester ter beschikking kreeg in die prachtige schooltuin met uitzicht op die hoge torens en het zonlicht door de ramen naar binnen viel, toen, ja toen voelde ik mij in mijn eigen David Hockney studio. En daar leef ik mijn David Hockney life.
Gewoon gelukkig in mijn D. Hockneystudio!
1 Dat is de tekenaar/grafeur van die beroemde Leo Belgicus uit 1609, een cartografische conventie waarbij de Nederlandenin de vorm van een leeuw werden afgebeeld.
2 Hij stamt uit 1961, Nielsen en later architectenbureau 69. In 1969 werd het gebouw weliswaar al gedeeltelijk bevolkt, maar hij werd pas goed in gebruik genomen in de ‘seventies’).
3. een prachtig boek over het werk van Hockney is true to life van Lawrence Weschler University of California Press, 2008
4Toen de camera Obscura haar intrede deed ten tijde van vermeer beweerde Huygens ook dat dit het einde van de schilderkunst inluidde( verwijzing opzoeken).
4 Met Anton dekker , de kunstenaar die de logolengtemeter op het dak van het lab heeft gemaakt, heb ik het werkwoord “martaclarken” , wat we gebruiken als we door een muur heen boren of ronde gaten in glazen ruiten zagen.